×

ANTIBIOTICA IN DIERVOEDERS

HOE ZIT DAT

Wat zijn broeikasgassen?
Broeikasgassen zijn gassen die bijdragen aan de opwarming van de aarde, de belangrijkste broeigasgassen vanuit de landbouw zijn kooldioxide (CO2), methaan (CH4) en lachgas (N2O). Menselijk handelen zorgt voor een toename van deze gassen in de atmosfeer; in het debat over klimaatverandering gaat het dan ook over de ‘antropogene’ (door de mens veroorzaakte) bijdrage aan de opwarming van de aarde. In de natuur komen broeikasgassen al veel voor en daar hebben we profijt van, omdat deze gassen ervoor zorgen dat er op aarde een aangename temperatuur heerst. Versterking van het broeikaseffect is daarentegen ongewenst, omdat daardoor het klimaat op aarde kan veranderen.
Omdat methaan en lachgas een (veel) sterker broeikaseffect hebben dan kooldioxide, worden alle broeikasgassen omgerekend naar CO2-equivalenten. Dat maakt het mogelijk om ‘appels en peren op te tellen’.

Waarom gaat het zo vaak over broeikasgassen in de veehouderij?
De veehouderij wordt vaak in verband gebracht met het versterkte broeikaseffect. Bemesting en ploegen zijn een belangrijke bron van lachgas, methaan komt met name vrij bij de fermentatie van voer in de pens van herkauwers. De belangrijkste bron van kooldioxide is de verbranding van fossiele brandstoffen voor stalverwarming, melkkoeling en voertuigen en machines. Ook bij het kappen van bos ten behoeve van de teelt van voedergewassen komt CO2 vrij. In Nederlandse veenweidegebieden wordt vaak ontwatering toegepast om veehouderij mogelijk te maken en dit kan leiden tot veenoxidatie en het vrijkomen van CO2.
Volgens schattingen veroorzaakt de veehouderij (direct of indirect) wereldwijd 14,5% van de uitstoot van broeikasgassen, dit is ongeveer 60% van de emissie van broeikasgassen van het hele voedselsysteem. Het merendeel van de uitstoot vindt plaats door de productie van elektriciteit, transportactiviteiten en industriële productieprocessen.

Kunnen we de uitstoot van broeikasgassen meten?
Dat is lastig: de uitstoot van broeikasgassen is niet rechtstreeks te meten. We zijn daarom afhankelijk van schattingen, uitgaande van chemische omzettingsprocessen. Hoeveel CO2 er vrijkomt bij de verbranding van fossiele brandstoffen kan vrij exact bepaald worden. Bij een verandering van landgebruik, bijvoorbeeld het kappen van bos ten behoeve van gewasteelt, komt ook CO2 vrij; deze CO2-uitstoot is niet direct te bepalen en moet dus geschat worden met behulp van modellen.
Hoeveel CH4 er in de pens wordt gevormd kunnen we berekenen aan de hand van voerfermentatieprocessen: De samenstelling van het rantsoen en van de flora en fauna in de pens beïnvloedt die fermentatie en daarmee de vorming van waterstof in de pens. Dit waterstof wordt afgevoerd in de vorm van methaan.
Ook de vorming van lachgas bij grondbewerking en mestaanwending is moeilijk rechtstreeks te meten en wordt dus geschat met behulp van modellen.

Hoe berekenen we de broeikasgasemissie van een kilo vlees of een liter melk?
Daarvoor krijgen we te maken met ‘allocatievraagstukken’: Hoe rekenen we de emissies die gepaard gaan met de teelt van voedergewassen toe aan de dierlijke productie? Voor de teelt van bijvoorbeeld soja worden kunstmest, bestrijdingsmiddelen en grondbewerking toegepast. De geoogste sojabonen worden vervolgens getransporteerd, over de weg en/of per schip. De daarmee gepaard gaande emissies kun je dus – met de nodige aannames – omrekenen in ‘broeikasgasemissie per ton sojabonen’. Maar dan begint het pas: Uit de sojabonen wordt olie geperst en die olie wordt grotendeels gebruikt in de levensmiddelenindustrie. Het resterende (eiwitrijke) sojaschroot wordt toegepast in diervoeding. Bij het persen van sojabonen moet de broeikasgasemissie uit het voortraject dus verdeeld worden tussen de olie en het schroot: ‘broeikasgasemissie per ton sojaolie’ en ‘broeikasgasemissie per ton sojaschroot’. Sojaschroot krijgt tegenwoordig het merendeel van de emissie toegerekend, omdat het de economische drijver van het proces is. Het sojaschroot wordt verwerkt in voeders voor bijvoorbeeld melkvee en dan doet zich het volgende allocatievraagstuk voor: Een melkkoe produceert uit dat sojaschroot namelijk niet alleen melk, maar ook kalfjes (en dus kalfsvlees) en vlees. Hoe verdelen we de hoeveelheid sojaschroot die een koe in haar leven heeft geconsumeerd over de melk, de kalfjes en het rundvlees? En dit geldt niet alleen voor het sojaschroot in het rantsoen, maar ook voor de andere voercomponenten en voor de processen in de diervoederfabriek (energieverbruik) en op het veehouderijbedrijf (ruwvoerwinning, energieverbruik).
Naast de ‘massa-allocatie’ (broeikasgasemissie per ton) kunnen we ook rekenen met economische allocatie (op basis van de economische waarde van het product), eiwit- of energieallocatie (op basis van het eiwit- of energiegehalte van de producten).
De keuzes die we maken bij de allocatie hebben natuurlijk invloed op de uiteindelijk berekende ‘broeikasgasemissie per kilo vlees’ of ‘broeikasgasemissie per liter melk’.

Hoe gaat de diervoederindustrie om met broeikasgasemissie?
Ondanks de hierboven geschetste methodologische knelpunten, spant de diervoederindustrie zich in om inzicht te krijgen in de broeikasgasemissies die gepaard gaan met haar activiteiten. Inzicht in de bijdrage van verschillende voedergewassen aan de broeikasgasemissie van diervoeders helpt de sector om duurzame keuzes te maken. Om de diervoer-gerelateerde broeikasgasemissies systematisch en wetenschappelijk onderbouwd in kaart te brengen is in opdracht van de sector FeedPrint ontwikkeld. Dit model maakt het mogelijk om broeikasgasemissies van gewasteelt tot en met dierlijke productie in kaart te brengen. Met behulp van FeedPrint kan een nutritionist de emissies van verschillende voersamenstellingen vergelijken en een duurzame keuze maken voor bepaalde grondstoffen of bepaalde herkomstregio’s van grondstoffen. Op deze manier streeft de diervoederindustrie naar verdere vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in de veehouderij.

Kunnen we de bijdrage van landbouw en veeteelt aan de opwarming van de aarde verminderen?
Ja, dat kan! Allereerst door plantaardige en dierlijke productie zo efficiënt mogelijk te maken en door logistieke processen te optimaliseren, zodat er minder (voeder)gewassen verloren gaan voor of na de oogst. Toepassing van duurzame energie in plaats van fossiele brandstoffen helpt ook. Daarnaast kan aanpassing van voer- en rantsoensamenstelling bijdragen aan vermindering van broeikasgasemissies door de veehouderij.

 


logo fnd

Deze factsheet is opgesteld in opdracht van de Federatie Nederlandse Diervoederketen (FND). De FND staat voor de productie van verantwoorde en veilige voedermiddelen en voeders voor landbouwhuisdieren en gezelschapsdieren.
Wageningen University & Research en Schothorst Feed Research B.V. zijn verantwoordelijk voor de inhoud van deze factsheet.

 


schothorst

Schothorst Feed Research B.V. is een onafhankelijk onderzoeksinstituut dat wetenschappelijke, nutritionele kennis ontwikkelt en samen met haar klanten vertaalt naar nieuwe, innovatieve diervoederconcepten. Zo staat Schothorst Feed Research B.V. aan de basis van veel innovaties in de diervoeding.
Meer informatie: www.schothorst.nl.

 


wageningen university


De missie van Wageningen University & Research is ‘To explore the potential of nature to improve the quality of life’. De kracht van Wageningen University & Research ligt in de bundeling van gespecialiseerde onderzoeksinstituten en de universiteit in de samenwerking vanuit verschillende natuur-, technologische en maatschappijwetenschappelijke disciplines. Daardoor kunnen wetenschappelijke doorbraken snel in de praktijk en in het onderwijs worden vertaald.
Meer informatie: www.wur.nl.